Als journalistiek de kladversie van de geschiedenis is, dan hoort COBRA II ongetwijfeld tot het betere kladwerk. Michael Gordon, militaire specialist van de New York Times en Bernard Trainor, generaal op rust van de Marines, gaan in detail na hoe president Bush, vice-president Cheney en Defensieminister Donald Rumsfeld Amerika stap voor stap naar het Iraakse moeras leidden, hoe de krijgsverrichtingen verliepen en hoe de Amerikanen al kort na de intocht in Bagdad de vruchten van de overwinning uit de handen lieten glippen. Hoewel het geweld en de burgeroorlog die daarop volgden niet tot het onderwerp van het boek horen wordt duidelijk hoe de militaire zege de kiemen in zich droeg van het bloedbad dat we vandaag in Irak meemaken.
In juli 1944 brak het Derde Leger onder leiding van generaal George Patton in Normandië door om de rest van Frankrijk en Europa te bevrijden. COBRA was de codenaam van de operatie. Het is veelbetekenend dat luitenant-generaal David Mc Kiernan, de chef van de landoperaties in Irak, naar deze illustere periode teruggreep voor de opmars naar Bagdad. Hij noemde de operatie COBRA II. De regering Bush en de generaals zagen in de verwijdering van Saddam Hoessein een herhaling van de bevrijding van Europa Met een spectaculaire militaire overwinning zou de dictator van het toneel verdwijnen, de Amerikaanse troepen zouden als bevrijders worden verwelkomd en daarna zou op de puinhopen van de dictatuur een democratie tot stand komen die aanstekelijk zou werken op de buren en uiteindelijk het Midden – Oosten van aanzien zou doen veranderen.
Donald Rumsfeld was in de wolken over de Amerikaanse operatie die in Afghanistan een einde had gemaakt aan het Talibanregime. Die leek zijn theorie te bevestigen dat een relatief klein militair contingent, uitgerust met de meest geavanceerde technologische middelen in korte tijd een veel grotere macht op de knieën kon krijgen. Snelheid en verrassing waren het ordewoord. Gewaagde operaties door de Special Forces speelden een belangrijke rol. Afghanistan moest volgens Rumsfeld een vervolg krijgen in Irak. De defensieminister bestookte zijn generaals bijna dagelijks met zijn beruchte sneeuwvlokken: memo’s met zijn invallen die hij op blocnotes overal in het Pentagon verspreid neerpende en die via de militaire hiërarchie bij de generaals aan de tekentafels terecht kwamen.
De inhoud van de memo’s verschilde, maar de kern van de boodschap was altijd dezelfde: minder troepen, minder voorbereidingstijd, minder zware middelen.
Rumsfeld deed de technische adviezen van militaire experts en ervaren generaals af als het oude denken, het verzet van het militaire establishment tegen zijn plannen voor militaire transformatie. Het oorspronkelijke opzet, een invasieleger van 300000 man werd met meer dan de helft afgeslankt tot een troepenmacht van 140000.
Rumsfeld had een sterk argument voor de tegenstribbelende generaals: de CIA voorspelde dat de Sjiieten in het Zuiden van Irak spontaan in opstand zouden komen tegen Saddam en dat het Iraakse leger als een kaartenhuis in elkaar zou storten nadat de officieren en soldaten zich massaal hadden overgegeven. Zo zeer was het Pentagon daarvan overtuigd dat het formulieren liet drukken die de vijandelijke korpscommandanten maar hoefden te ondertekenen om de overgave ordentelijk te laten verlopen.
Het optimisme van Rumsfeld en de misrekeningen van de CIA zouden de commandanten te velde zuur opbreken. Slechts één Iraakse divisie gaf zich over en de Sjiïetische opstand bleef uit. De gewapende Iraakse oppositie waar het Pentagon zoveel van had verwacht bleek hoofdzakelijk in de verbeelding van de meer dan dubieuze oppositieleider Ahmed Chalabi te bestaan. In werkelijkheid kregen de oprukkende troepen te maken met een totaal onverwachte vijand: de Baathistische Feddayeen die hardnekkig verweer boden in steden als Najaf, Nasiriyah, Samawah en Bagdad. Zelfs in het heetst van de strijd weigerden Defensieminister Rumsfeld en opperbevelhebber generaal Tommy Franks de realiteit onder ogen te zien. Voor Franks waren de Feddayeen niet meer dan een bult op de weg naar Bagdad en toen generaal William Scott Wallace van het Ve Legerkorps voorstelde om de opmars naar Bagdad uit te stellen en eerst af te rekenen met de Feddayeen kreeg hij nagenoeg de bons.
Erger nog waren de misrekeningen over de na-oorlogse periode en het post-Saddamtijdperk. George W Bush – daarin gesteund door zijn toekomstige minister van Defensie Donald Rumsfeld– liet al voor zijn verkiezing in 2000 ten overvloede blijken dat hij niets voelde voor de ideeën van nation building zoals president Clinton die onder andere in Kosovo in praktijk had gebracht. Bush – Rumsfeld vonden de Kosovo-operatie een mislukt experiment dat ze niet van plan waren te herhalen in Irak.
De generaals waren verstomd toen ze kort nadat ze Bagdad hadden ingenomen te horen kregen dat het gros van de troepen naar hun bases in de Verenigde Staten terug zouden worden gestuurd. Er was zo al te weinig personeel om de olie-installaties, de grenzen en de ministeries te bewaken, laat staan om te patrouilleren en de plunderingen tegen te gaan. In de provincie Anbar, met de steden Fallujah en Ramadi, waren nauwelijks Amerikaanse troepen gelegerd, wat de opstandelingen de kans gaf zich daar te hergroeperen en de guerrillastrijd voor te bereiden. Twee dagen vóór de overwinningsspeech van Bush op de Abraham Lincoln (Mission Accomplished!) schoten soldaten van de 82e Airborne in paniek op een menigte woedende demonstranten in Fallujah met zeventien doden en meer dan zestig gewonden als resultaat. Voor wie ogen had om te zien was het duidelijk dat de bezetting van Irak geen picknick zou worden.
De benoeming van Paul Bremer tot viceconsul van Irak en diens beslissing om het Iraakse leger te ontbinden maakten de zaak alleen nog erger. 300000 Iraakse militairen werden met één pennentrek werkloos en tot vijanden van het nieuwe regime gebombardeerd. Het Decreet nr. Twee tot Ontbinding van de Eenheden kwam van Bremer maar ook hier was het de sinistere Chalabi die zijn pen vasthield. In tegenstelling tot de generaals en Bremers voorganger Jay Garner was Chalabi voorstander van een grondige zuivering van alle Baathelementen in het leger en de bureaucratie. Het nieuwe leger zou de naam New Iraqi Corps krijgen, afgekort: NIC. De naam is tekenend voor de culturele kloof tussen Bremers team en de Iraakse samenleving. NIC klinkt in het Arabisch als fuck.
De regering Bush wordt vaak verweten naar de oorlog te zijn getrokken zonder een plan voor het na-oorlogse Irak. Volgens Gordon en Trainor was er wel degelijk een plan, maar het was gebaseerd op foute informatie, wishful thinking, een totaal verkeerde inschatting van de werkelijkheid op het terrein, en ideologische vooringenomenheid. De afkeer van de regering Bush voor nation building verklaart waarom ze in eerste instantie erop rekende dat een Iraakse politiemacht en een nieuw Iraaks leger na de bevrijding de orde zouden handhaven en het land bij elkaar zouden houden. Daarna sloeg de slinger de andere kant op en werd het Iraakse leger ontbonden. Toen een commandant in het Zuiden plaatselijke verkiezingen organiseerde floot Bremer hem terug omdat een Sjiïetische leider dreigde verkozen te worden die de Amerikanen niet zagen zitten.
Minister van Buitenlandse Zaken Condoleeza Rice gaf onlangs toe dat haar regering duizenden tactische fouten heeft gemaakt in Irak. Maar ze blijft erbij dat de oorlog strategisch een goede beslissing was. De auteurs van Cobra II maken de tactische fouten van de regering Bush en vooral van zijn defensieminister Rumsfeld pijnlijk duidelijk. Over de vraag of de oorlog zelf al dan niet een kolossale tragische vergissing was doen ze geen uitspraak. Maar ze komen alvast tot de conclusie dat de prijs die de Amerikaanse troepen en hun bondgenoten en de Iraki’s zelf hebben betaald veel hoger is dan hij had moeten zijn.
DE STANDAARD DER LETTEREN
Johan Depoortere
Washington 2/04/2006
COBRA II
The Inside Story of the Invasion and Occupation of Iraq
Michael R. Gordon and General Bernard E. Trainor
Pantheon Books New York
602 pagina’s