Sunday, May 14, 2006

VAN SPIONNEN EN GENERAALS


Waar is de goede oude CIA gebleven? De geliefkoosde pispaal van links toen er in de jaren zestig en zeventig geen betoging denkbaar was zonder een uithaal naar deze agent van het Amerikaanse imperialisme, verantwoordelijk voor alles wat de verworpenen der aarde te verhapstukken kregen: van Pinochet tot de Contra’s in Nicaragua, van de invasie in de Dominicaanse republiek tot de plannen om Fidel Castro zijn baard te laten uitvallen. Maar zie, na vijf jaar George W Bush is de ooit zo geduchte inlichtingendienst nog een schaduw van zichzelf. Wanneer de aftakeling is begonnen is niet zo duidelijk – wel dat het agentschap nu de slag heeft verloren in de bureaucratische oorlog tussen de departementen.

Twee miskleunen hebben op het eerste gezicht de CIA de das omgedaan: het agentschap heeft de aanslagen van 11 september niet kunnen voorkomen en het sloeg volkomen de bal mis over de massavernietigingswapens in Irak. Zo althans is de officiële lezing van het Witte Huis. In werkelijkheid heeft de CIA wel degelijk aan de alarmbel getrokken en een massale aanslag door extreme islamfundamentalisten voorspeld. De regering Bush verkoos de waarschuwingen in de wind te slaan en schoof het agentschap later in de schoenen dat het niet de exacte plaats en tijd van de aanvallen had weten te voorspellen.

Dat Saddam Hoessein vooruitgang maakte in zijn programma voor massavernietigingswapens stond inderdaad te lezen in een rapport van de CIA, maar de regering slaagde erin de aanwijzingen van het tegendeel en alle maars en echters uit het CIA- memorandum uit de openbaarheid te houden.

Om de al of niet vermeende fouten van de CIA in de toekomst te vermijden benoemde de regering een superspion die voortaan alle inlichtingendiensten zou coördineren en aan hem ondergeschikt maken. John Negroponte werd de nieuwe inlichtingentsar met nooit eerder geziene macht en bevoegdheden. Intussen werkte defensieminister Donald Rumsfeld gestaag verder aan de uitbouw van zijn eigen inlichtingenimperium in het Pentagon. Rumsfeld voerde een open oorlog tegen Langley – het hoofdkwartier van de CIA in Virginia - en extreem rechtse commentatoren van het genre Anne Coulter leverden de munitie in talkshows en krantencolumns waar de CIA ervan werd beschuldigd een stootram te zijn van de Democraten om de politiek van het Witte Huis te ondermijnen.

Porter Goss, een politieke vriend van de president, werd intussen naar Langley gestuurd om de stal uit te mesten. Goss interpreteerde zijn jobomschrijving als het herwinnen van de loyauteit van de CIA-spionnen voor de zittende president. Het gevolg was nog meer onrust onder het voetvolk dat, de politieke druk en de concurrentie van het Pentagon en Negroponte zat, in bosjes het agentschap verliet. Lekken en schandalen deden de rest om het moreel te ondermijnen. Goss moest uiteindelijk opstappen en president Bush stuurt nu een militair naar het ziekbed van het terminale agentschap: generaal Michael Hayden de tweede man na inlichtingensupremo John Neghroponte. Hayden stond tot voor kort aan het hoofd van een concurrerende inlichtingendienst: de machtige NSA (National Security Agency) die onlangs voor de tweede keer een politieke storm veroorzaakte toen bekend werd dat precies die instelling de telefoongesprekken van Amerikaanse burgers nagaat. In de Amerikaanse pers klinkt daarom luid de vraag: moet de dokter de patiënt beter maken of aan stervensbegeleiding doen?

Johan Depoortere

Washington

vrijdag 12 mei 2006

OPROER VAN DE GENERAALS

President Bush houdt er niet van zijn vakantie te onderbreken, maar als het moet dan moet het. Vorig jaar kwam de president helemaal uit zijn buitenverblijf in Crawford Texas naar Washington terug om in het holst van de nacht een wet te ondertekenen die het leven moest sparen van Terry Schiavo, de vrouw met onherstelbare hersenbeschadiging die toen het onderwerp was van een bittere controverse. Dit keer moest de president op Goede Vrijdag vanuit Crawford ingrijpen om het politieke leven te redden van Donald Rumsfeld, zijn belaagde minister van Defensie. Donald Rumsfeld heeft mijn volle steun en waardering, klonk het.

De defensieminister is een beroemde overlever. Rumsfeld doorstond al een eerdere storm toen hij ter verantwoording werd geroepen voor de misbruiken in de Abu Ghraib gevangenis in Irak. Tot twee keer zou Rummy zijn ontslagbrief hebben geschreven en telkens werd hij door Bush geweigerd.

Maar dit keer komt de golf van kritiek niet van Democratische backbenchers in het Congres maar van de fine fleur van de Amerikaanse topgeneraals. Zes van hen – allemaal buiten dienst weliswaar – vinden dat Rumsfeld zoveel bewijzen van incompetentie heeft opgestapeld dat hij maar beter kan opstappen. Eén van de critici, generaal Gregory Newbold van de Marines liet zelfs weten dat hij de hele oorlog in Irak overbodig vindt. Maar allen zijn ze het erover eens dat de strategische blunders en de autoritaire stijl van leidinggeven van de defensieminister onnodig veel slachtoffers hebben gemaakt en voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de uitzichtloze situatie die we vandaag in Irak meemaken.

Je kunt je natuurlijk afvragen waarom deze generaals niet veel eerder de trom hebben geroerd en desnoods ontslag hebben genomen toen ze nog in actieve dienst waren en invloed hadden op het verloop van de gebeurtenissen. Zij stemden tenslotte knarsetandend in met de plannen van Rumsfeld om met een minimale troepenmacht en in recordtempo Irak binnen te vallen. Tot hun verdediging kan worden aangevoerd dat de open-debatcultuur in het Pentagon van Rumsfeld op zijn zachtst gezegd niet bepaald wordt aangemoedigd.

Generaal Erik Shinseki, de latere bevelhebber van het landleger vertelde het Congres in februari 2003 – kort vóór het begin van de oorlog - dat verscheidene honderdduizenden troepen nodig zouden zijn voor een invasie van Irak om de etnische spanningen in het land het hoofd te kunnen bieden. Shinseki wist waar hij het over had: hij was bevelhebber geweest van de Navovredesmacht in Bosnië. Maar Rumsfeld en zijn toenmalige tweede man Paul Wolfowitz sabelden de generaal in het publiek neer en dat was genoeg om hem en de meeste andere militairen de mond te snoeren.

De opstand van de generaals is zonder voorgaande, maar hij is het gevolg van een lang opgekropte frustratie die teruggaat tot het debacle in Vietnam. Amerikaanse militairen zijn bij traditie erg terughoudend in hun kritiek op de civiele leiding maar veel generaals vroegen zich na de nederlaag in Vietnam af of ze niet veel eerder hun ongenoegen hadden moeten luchten over de politieke leiders die het leger in het avontuur hadden meegesleept. H.R, McMaster, een kolonel in het leger, schreef daar zelfs een boek over dat de laatste tijd in militaire kringen druk wordt besproken. Plichtsverzuim is de veelzeggende titel. McMaster verwijt de generaals uit de Vietnamperiode niet op tijd te hebben gewaarschuwd tegen de misstappen van de politieke leiding van het Pentagon. Het is maar één van de vele lessen uit Vietnam die - nogal laat - tot de militaire top lijken door te dringen.

Johan Depoortere

Washington 18/04/2006